Een hoofd vol persoonlijkheden

Reinoud de Jongh, Psychologie Magazine, maart 2005

Begin jaren negentig was meervoudige persoonlijkheidsstoornis een hype: in reactie op misbruik zouden patiënten een reeks subpersoonlijkheden kunnen ontwikkelen. Allemaal aangepraat door slechte therapeuten, meenden critici. Maar hersenscans zouden aantonen dat de stoornis wel degelijk bestaat. Onzin?

'Een van onze proefpersonen is rechtshandig of linkshandig, afhankelijk van in welke persoonlijkheid ze zich bevindt. Dat was vroeger bijvoorbeeld heel onhandig bij het volleyballen. Als ze tijdens een wedstrijd switchte van de ene naar de andere persoonlijkheid, moest ze het veld uit omdat ze dan geen bal meer kon raken. Pas door therapie heeft ze geleerd die wissels een beetje te controleren.'

Simone Reinders promoveerde december vorig jaar cum laude aan de Rijksuniversiteit Groningen op onderzoek naar meervoudige persoonlijkheidsstoornis, of dissociatieve identiteitsstoornis (DIS) zoals het tegenwoordig officieel heet. De meeste DIS-patiënten vertellen dat ze op zeer jonge leeftijd langdurig zijn mishandeld of seksueel misbruikt. In reactie op dat geweld, is de theorie, kan een kind doen alsof het iemand anders overkomt. Zo kan een persoonlijkheid zich opsplitsen in één of meerdere aparte delen, ook wel alters genoemd, vaak zonder dat iemand daar zelf weer van heeft. Die alters hebben elk hun eigen herinneringen, gedrag, gedachten, en soms ook vaardigheden. . Het komt bijvoorbeeld voor dat alleen een van de persoonlijkheden kan autorijden, een vreemde taal spreekt, of een muziekinstrument bespeelt. De alters die de herinneringen aan het misbruik met zich meedragen, worden ook wel emotionele persoonlijkheden genoemd. Zij stellen de neutrale of ogenschijnlijk normale persoonlijkheid, die geen weet heeft van het trauma, in staat om toch nog redelijk normaal te functioneren.

Maar de diagnose DIS is zeer omstreden. Al jarenlang woedt er een felle strijd tussen voor- en tegenstanders, waarbij de laatsten beweren dat de aandoening helemaal niet bestaat. Moderne technieken om de hersenen in beeld te brengen bieden mogelijk uitkomst. Reinders maakte van elf vrouwelijke DIS-patiënten hersenplaatjes in een zogenaamde PET-scanner, een apparaat dat de doorbloeding meet van het brein, en daarmee de hersenactiviteit (actieve hersengebieden hebben meer zuurstof en glucose nodig, waardoor er meer bloed naartoe gaat). In de scanner kregen ze óf een bandje te horen met een neutraal verhaal over iets dat ze zelf hadden meegemaakt, zoals een bezoek aan de supermarkt, óf een emotioneel geladen beschrijving van hun eigen traumatische verleden. Alle proefpersonen waren al een tijd onder behandeling en hadden geleerd om het wisselen tussen alters tot op zekere hoogte te beheersen. Zo konden ze de procedure in hun emotionele persoonlijkheid of in hun ogenschijnlijk normale persoonlijkheid ondergaan.

Uit de hersenscans bleek dat de beschrijving van het traumatische verleden in de emotionele persoonlijkheid zorgde voor activatie van de amygdala, een hersengebied dat een centrale rol speelt bij emoties zoals angst. Bovendien schoten hartslag en bloeddruk van de patiënten omhoog. Maar verkeerden ze in hun neutrale persoonlijkheid, dan werd het emotionele circuit niet geactiveerd. De resultaten suggereren volgens Reinders dat het brein in dat geval de verwerking van de traumatische informatie onderdrukt. Daardoor herkent de proefpersoon het verhaal niet meer als autobiografisch en reageert er dan ook niet emotioneel op.

Herinneringen die worden verdrongen om het individu te beschermen, dat klinkt bekend. Had Freud het dan toch bij het juiste eind? 'Daar lijkt het inderdaad op,' geeft Reinders toe. 'Ik hoop dat mijn resultaten ten goede komen aan de diagnostiek van de DIS-patiënt. Dat meer psychiaters in ieder geval de mogelijkheid erkennen dat de aandoening bestaat.'

Aantrekkelijke diagnose

Sceptici denken dat er iets heel anders aan de hand is met de DIS-patiënt. Volgens Harald Merckelbach, hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Maastricht, heeft de overgrote meerderheid last van allerlei psychische klachten, zoals depressie, paniekaanvallen, fobieën en eetstoornissen. Ze zijn het ene moment neerslachtig, dan weer euforisch, en dat duikt bijvoorbeeld hun eetstoornis opeens op.

Pas in therapie leren ze om daarover na te denken in termen van verschillende persoonlijkheden. Oftewel: het wordt ze door de therapeut aangepraat. Merckelbach: 'Patiënten willen graag een label hebben. Het blijkt dat ze dan tevredener zijn dan wanneer de dokter zegt: "Ik weet het niet precies, het is een samenspel van symptomen." De diagnose DIS geeft de patiënt het gevoel te begrijpen waarom de klachten zo divers zijn. Bovendien krijgen ze te horen wat de oorzaak is, namelijk een traumatische gebeurtenis waarvan zij het slachtoffer waren.'

Merckelbach is niet blij met de DIS-diagnose. Bij de therapie voor DIS wordt heel veel tijd gestoken in het exploreren van de verschillende alters en het speuren naar verdrongen misbruikherinneringen. Dar leidt allemaal af van de werkelijke problemen die misschien wél goed te behandelen zijn, vindt hij. Omdat er actief wordt gezocht naar trauma's, is het risico bovendien groot dat de patiënt fantasieën voor feiten gaat aanzien. Helemaal omdat DIS-patiënten over het algemeen over een rijke fantasie beschikken.

Er zijn indirecte aanwijzingen die pleiten voor de stelling dat DIS wordt aangepraat. Zo zijn er forse verschillen tussen het aantal DIS-patiënten per land. In Frankrijk en Spanje komt de aandoening bijvoorbeeld nauwelijks voor. En in de landen waar DIS wel veel voorkomt, zoals de Verenigde Staten en Nederland, is de diagnose afkomstig van een kleine groep gespecialiseerde therapeuten.

Maar volgens psychotherapeut Ellert Nijenhuis, die ook bij het Groningse onderzoek betrokken is, is het een misvatting dat DIS wordt aangepraat. 'Ik sluit niet uit dat dat wel eens voorkomt, maar toen ik mijn eerste DIS-patiënten zag, wist ik niet eens dat de aandoening bestond. Als je goed kijkt, kom je DIS bovendien overal ter wereld tegen, al beschouwen ze het elders bijvoorbeeld als bezetenheid.'

Een ander opvallend punt dat sceptici vaak aandragen, is de hoeveelheid alters die mensen beweren te hebben. In de loop van de tijd is dat aantal alleen maar toegenomen. Leden patiënten rond 1900 nog aan een 'dubbele persoonlijkheid', in de jaren tachtig en negentig was het aantal alters explosief gestegen tot soms wel tweehonderd persoonlijkheden. Merckelbach: 'Op een gegeven moment was het idee dat een groter aantal alters zou wijzen op een ernstiger trauma. Iemand met honderd alters zou bijvoorbeeld het slachtoffer zijn van satanisch ritueel misbruik, iets waarvan we nu weten dat het een urban legend is.'

Volgens Merckelbach blijkt ook uit experimenten dat DIS niet bestaat. De theorie is dat verschillende alters geen weet hebben van elkaar en beschikken over hun eigen autobiografische herinneringen. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat de ene alter de deur niet uit wil en de autosleutels verstopt. De andere persoonlijkheid zoekt zich vervolgens een ongeluk. Maar uit onderzoek blijkt dat mensen zich wel degelijk dingen herinneren uit een andere 'persoonlijkheidstoestand'. Patiënten die een lijst met woorden leerden terwijl ze in hun ene alter verkeerden, bleken die uren later in een andere persoonlijkheid gewoon te herkennen. De theorie gaat dus niet op.'

Fantaseren in de scanner

En dan de hersenscans. 'De Groningse onderzoekers beweren aan de hand van hun hersenplaatjes dat alters een tastbaar gegeven zijn. Laat ik vooropstellen dat ik het razend interessant vind, maar ik denk dat wat meer bescheidenheid op zijn plaats is. DIS-patiënten scoren in de regel hoog op fantasierijkheid. Ze kunnen zich goed inleven in een bepaalde rol. Wat gebeurt er als je getrainde acteurs in de scanner legt en ze verschillende rollen laat spelen? Ik verwacht dat zich dat zal uiten in de hersenplaatjes. Het is dan uiteraard absurd om te zeggen dat die acteurs meerdere alters hebben.'

Merckelbach heeft een soortgelijk experiment zelf uitgevoerd. Hij mat daarin bij een groep studenten de huidgeleiding, een maat voor opwinding. Proefpersonen die de rol van de normale persoonlijkheid speelden, met het bijbehorende geheugenverlies, reageerden ook daadwerkelijk minder hevig op een traumatisch verhaal waarin ze zich eerder hadden moeten inleven. Dat effect was vooral sterk bij proefpersonen die hoog scoorden op fantasierijkheid.

Nijenhuis: 'Ik zou het overtuigender vinden als Merckelbach effecten had laten zien op hartslag, bloeddruk en hersenactiviteit.' Nijenhuis en Reinders zijn nu zelf hun experiment aan het herhalen; deze keer met twee groepen gezonde vrouwen, één met weinig en één met zeer veel fantasie. Die tweede groep moest minimaal zo fantasierijk zijn als de gemiddelde DIS-patiënt. Nijenhuis: 'Aan die groep proefpersonen is moeilijk te komen, omdat we voor de PET-scan een licht radioactief stofje moeten inspuiten. We hebben bijvoorbeeld briefjes opgehangen bij een toneelschool, maar juist fantasierijke vrouwen stellen zich bij radioactiviteit de grootst mogelijke ellende voor.' Later dit jaar zal moeten blijken in hoeverre de hersenscans van toneelspelende vrouwen lijken op die van de DIS-patiënt. Maar ook daarmee is de strijd waarschijnlijk nog niet beslecht.